Een bezoek aan het Breendonk Memorial laat altijd een grote indruk na. De gruwel die daar heeft plaatsgevonden, is met geen woorden te beschrijven. Op de muren van de urnenzaal staan de vele namen van mensen die daar tijdens de Tweede Wereldoorlog gevangen zaten. Onder hen André Roseeuw, verzetsman uit Merksem.
Toen de Duitsers België binnenvielen, zat Pierre Roseeuw, de broer van André, in het leger. Als een van de eersten in deze oorlog werd hij krijgsgevangen genomen. In gevangenschap kreeg hij tuberculose en werd daarom terug vrijgelaten. Ondanks de beste zorgen overleed hij op 18 oktober 1942 ten gevolge van zijn ziekte. En toen begon het bij André te gisten… Kwaad door het verlies van Pierre en kwaad door wat de Duitsers in zijn land aanrichtten, voelde hij zich aangetrokken tot de activiteiten van het verzet.
Vrachtwagen met dubbele wand
André werd lid van de Witte Brigade-Fidelio die ook in Merksem een afdeling had. Eerst bracht hij als inlichtingsagent belangrijke documenten over, maar omdat hij uitstekend werk verrichtte, werd hij al snel tot overbrengingsagent gepromoveerd. Hij stond toen in contact met verzetslieden in Nederland. Samen hielpen ze neergeschoten geallieerde vliegeniers terugkeren naar Engeland. André haalde ze op in Tilburg of Eindhoven en bracht ze dan terug naar de kust. Dat gebeurde met een vrachtwagen met een dubbele wand waarachter de vliegeniers zich konden verstoppen. Aan de kust waren wachtposten omgekocht en kwamen de Engelsen hun mannen met stoomboten ophalen.
Op André’s werk, de Verreries des Hamendes in Merksem, zaten ook enkele collega's bij het verzet. Zo werkte Marcel Hiernaux, de directeur van de fabriek, nauw samen met André. Hij liet onder meer verzetslieden met hun vrachtwagens tanken aan de pomp op het terrein van de Verreries. André werkte ook samen met Joseph Bille, de boekhouder van de Verreries en lid van de verzetsgroep N.K.B.
Op een dag ontdekten de Duitsers de lijn waarlangs André de geallieerde vliegeniers doorsluisde. Verschillende mensen werden neergeschoten, maar André kon ontsnappen. De lijn was echter verbroken en André zocht naar een oplossing om zijn smokkelwerk verder te zetten. Via Joseph Bille kwam hij in contact met een zekere Robert, die eveneens een lijn had om vliegeniers te redden. Vanaf dan werkte André samen met Robert.
Velen droegen hun steentje bij aan het verzet. Een zekere juffrouw Anthony, die werkte op het bureau van de Feldgendarmerie, kon een brief van een collaborateur onderscheppen en bezorgde die aan Marcel Hiernaux, die de brief doorspeelde aan André Roseeuw. Maar enkele dagen later lag die brief terug op het bureau van de Feldgendarmerie. Juffrouw Anthony hoorde ook dat Marcel Hiernaux zou worden opgepakt en verwittigde hem meteen. Hiernaux wist hierdoor dat er een verrader in de groep zat en vroeg André om uitleg. Die had de brief doorgegeven aan Robert, maar die kon de verrader niet zijn, of toch? André besloot om Robert aan de tand te voelen, Hiernaux zelf zou direct onderduiken.
De verrader
André begaf zich samen met Joseph Bille naar het Grand Hotel de Londres, het latere Century Hotel aan de Keyserlei voor een confrontatie met Robert. Maar daar werden ze meteen opgepakt door vier gewapende mannen in burger en twee SS’ers. De arrestatie was inderhaast georganiseerd door Robert die zijn eigen hachje wilde redden. Want Robert was niet Robert, maar René Van Muylem, die als spion en dubbelagent voor de Duitse inlichtingendienst werkte. Hij had het vertrouwen van verschillende verzetslieden gewonnen door zelf een lijn op te zetten om vliegeniers van Nederland via België naar Engeland te smokkelen. Maar hij verraadde veel van die piloten waarna ze werden overgeleverd aan de Gestapo en opgesloten in krijgsgevangenkampen. Van Muylem had alle leden van de verzetsgroep misleid.
Lijdensweg van kamp naar kamp
André Roseeuw en Joseph Bille werden na hun arrestatie meteen overgebracht naar Breendonk. Maar lang zouden ze er niet blijven. De SS'ers voelden de hete adem van de oprukkende geallieerden in hun nek en besloten het kamp zo snel mogelijk te evacueren. Vele gevangenen werden in die laatste ogenblikken terechtgesteld. Anderen, zoals André, werden in allerijl naar Vught in Nederland overgebracht. Daar kwam hij op 30 augustus 1944 aan. Maar ook hier zou hij niet lang blijven, want de geallieerden rukten steeds verder op. Op 2 september bevrijdden ze Brussel, op 4 september troffen ze in Breendonk een leeg kamp aan en op 5 september werd Antwerpen bevrijd.
In volle paniek verbrandden de SS'ers in Vught zoveel mogelijk belastende documenten en dwongen de laatste gevangenen op de trein te stappen. Het allerlaatste gevangenentransport bij de ontruiming en sluiting van het kamp vertrok in de nacht van 5 op 6 september 1944 naar Sachsenhausen (mannen) en Ravensbrück (vrouwen). Naar Sachsenhausen reden twee treinen, André Roseeuw zat op een ervan.
Op 8 september 1944 kwamen ze in het kamp van Sachsenhausen aan. Dit kamp was geen uitroeiingskamp maar een werkkamp, gevangenen werden er als arbeidsslaven uitgebuit. Ook André werd aan het werk gezet. In december 1944 kreeg hij echter een borstvliesontsteking. Hij was zo verzwakt dat de dokters en verplegers hem al hadden opgegeven en niet meer naar hem omkeken. In het ziekenhuis werkte Flor Peeters, een Belg die al bijna 3 jaar in Sachsenhausen opgesloten zat. Flor, die hoorde dat er een Belg op sterven lag, ging hem opzoeken. André lag onbeweeglijk in het lage bed van ijzer, zijn gezicht glom van het koortszweet, zijn neusgaten zaten vol stof. Langzaam deed André zijn verhaal aan Flor, over zijn activiteiten in het verzet, over de smokkel van de Engelsen die hij geholpen had, over het verraad door zijn 'vriend'. De tranen biggelden over zijn koortsige wangen. Hij zei: "Nu ga ik sterven. Als jij terugkeert naar het vaderland, zeg dan aan mijn vrouwke dat ik om vergiffenis vraag voor alle leed dat ik haar heb aangedaan, maar zeg erbij dat het allemaal ten dienste van ons land was." Flor was diep ontroerd en probeerde André ervan te overtuigen dat hij niet zou sterven. Hij bracht hem een zakdoek, verse thee en koffie en kleingesneden aardappelen die hij hem in stukjes voederde met een koffielepeltje. En André kwam erdoor. Een paar weken later was hij al in staat om in het zonnetje te wandelen.
Eind februari 1945 werd André uit Sachsenhausen weggevoerd en naar Neuengamme overgebracht. Hij werd er tewerkgesteld in een bijkamp in de Spaldingstraße te Hamburg. Hamburg was door de bombardementen erg verwoest en de gevangenen werden ingezet bij het slopen en opruimen van bouwvallige stukken gebouw. Het zware werk werd André uiteindelijk te veel en op 6 maart 1945 is hij overleden. Op 12 maart werd hij op het kerkhof van Ohlsdorf, een van de grootste kerkhoven ter wereld, begraven.
Bijna 3 jaar zonder nieuws
Ondertussen was de oorlog voorbij en had de familie in België sedert 29 juli 1944, de dag van zijn arrestatie, niets meer over André gehoord. Niemand wist wat er met hem gebeurd was. Maar de familie bleef zoeken en schreef meerdere officiële instanties aan in de hoop om toch maar iets over hem te vernemen. Pas op 24 april 1947 kregen ze te horen dat André overleden was. Hij was toen al meer dan 2 jaar dood.
In november 1947 werd zijn lichaam, samen met dat van andere Belgische oorlogsslachtoffers, opgegraven en gerepatrieerd. Op 14 december 1947 werd André onder zeer grote belangstelling op het kerkhof van Merksem begraven naast zijn broer Pierre, die toen ook herbegraven werd.
En de anderen?
Joseph Bille, die samen met André was opgepakt en eveneens via Breendonk en Vught naar Sachsenhausen werd gevoerd, werd ten slotte naar Buchenwald overgebracht. Daar overleed hij op 14 maart 1945. Ook hij heeft dus de kampen niet overleefd.
Marcel Hiernaux, die op tijd was ondergedoken, overleefde de oorlog wel en getuigde later op het proces tegen René Van Muylem.
René Van Muylem werd na de oorlog opgepakt en verscheen op 17 en 18 maart 1947 voor de krijgsraad van Antwerpen. Hij werd schuldig bevonden aan het verklikken van 227 mensen en werd ter dood veroordeeld. Het vonnis werd op 28 mei 1948 uitgevoerd.